Bron: Binnenwerk Online
Hoe overleven we de vergrijzing in ons vakgebied?
Het is een breed gehoord geluid: er zou niet altijd een ‘match’ zijn tussen wat jongeren leren op school en wat relevant is voor de alledaagse bedrijfspraktijk. Gelukkig zijn er volop initiatieven waar hard wordt gewerkt aan die ‘match’. En, met succes. Bijvoorbeeld bij Koninklijke CBM. We zijn in gesprek met Jeroen Meenink, coördinator van het samenwerkingsverband Twente-Salland en Angela Karsoredjo, verantwoordelijk voor alle samenwerkingsverbanden binnen CBM. “We triggeren nu andere competenties dan 20 jaar geleden.”
“Onze opdracht is simpel”, zegt Jeroen. “We moeten het meubelvak aantrekkelijker maken. We zien dat veel ouders het liefst willen dat hun kinderen een zo hoog mogelijk opleidingsniveau halen. Op de een of andere manier zit het maken van meubels en interieurs niet in de mindset. Het is onze taak om jongeren kennis te laten maken met het vak. Geef ze de kans om te ontdekken dat je ook écht iets heel waardevols voor anderen kunt maken én… dat je daar veel voor in huis moet hebben. Kortom, het werken als meubelmaker vraagt intelligentie én vaardigheden van je.”
Volgens Angela is het van belang dat leerlingen daarbij niet ‘slechts’ één leermeester hebben. “In de leertrajecten die wij via de samenwerkingsverbanden aanbieden, gaan jongeren doorgaans aan de slag bij drie verschillende bedrijven. Het mooie is dat de bedrijven daardoor meerdere jongeren voorbij zien komen. Binnen de samenwerkingsverbanden bieden wij naast de opleiding diverse extra workshops aan. Denk aan CNC-cursussen, heftruckrijden, of bijvoorbeeld het kunnen behalen van je VCA-diploma. Het aandachtsgebied is breed: uiteindelijk leveren we jongeren af die goed geschoold zijn, verschillende expertise hebben opgedaan én in die periode hebben ontdekt wat hun eigen talenten zijn.”
Jeroen Meenink en Angela Karsoredjo
De grote vraag is of de werkgevers (in-spé) zelf genoeg tijd hebben om de jongeren te begeleiden. “We vragen van de bedrijven wel commitment. Maar tegelijkertijd ziet men dat niet als een probleem. Bedrijven begrijpen het belang van het leveren van een bijdrage aan de opleiding van jongeren. Natuurlijk dienen de bedrijven erkend te zijn als ‘praktijkopleider’. Maar aan ons is het de schone taak om goede handvatten te geven waar de bedrijven én de jongeren mee aan de slag kunnen. Onze regiocoördinatoren hebben nauw contact met hen. Wij zorgen ook voor alle administratieve en personeelszaken. Niet zelden stromen de leerlingen daarna door tot vaste medewerker in het bedrijf.”
Angela vertelt dat er continu contact is met de bedrijven om goed te weten te komen wat de feitelijke behoeften zijn. “De wereld verandert sneller dan ooit. De meubelmaker in 2030 is een hele andere meubelmaker in vergelijking met die van een paar jaar geleden. Zo zal deze alleen succesvol kunnen zijn als hij kennis heeft van moderne technieken, methoden en automatisering. En, kan hij zijn creativiteit kwijt via zijn kennis van robotisering? Is er een stimulans om altijd lef te durven hebben? En, is een meubelmaker ook een beetje eigenwijs?”
“We werken daar in onze trajecten hard aan. Er is immers sprake van vergrijzing in de branche. We hebben de instroom van startende meubelmakers hard nodig. Willen we onze creativiteit en innovatiekracht in stand houden, dan móeten we er dus alles aan doen om jongeren te laten zien dat we een prachtig, uitdagend en creatief vak beoefenen waar je veel mee kunt bereiken!”